Groep 5
Spitsen en Oertypes
FCI
49
Sectie
2
Land van Herkomst
Finland
Korte geschiedenis
De Finse Spits is het nationale ras van Finland. Het type heeft eeuwenoude wortels en men weet dat het al sinds de prehistorie voorkomt in het subpolaire gebied van de Atlantische Oceaan in het westen tot aan de Stille Oceaan in het oosten. Het ras is nauw verwant aan de Zweedse Norbottenspets; beide rassen hebben ook dezelfde jachtwijze. De Finse Spits heeft een speciale jachtblaf; door te gaan blaffen, weerhoudt hij de vogel ervan weg te vliegen en de jager kan het wild tot op schootsafstand naderen. Zoals vele andere keeshondenrassen wordt hij ook op andere gebieden gebruikt, onder andere voor de elandenjacht. In 1892 werd hij een ras in de moderne zin van het woord, en de fokwerkzaamheden hebben erg veel succes, zowel wat betreft jachtaanleg als wat betreft uiterlijke kenmerken. Behalve in Finland, waar de hond in groten getale voorkomt, is de Finse Spits in verscheidene andere landen te vinden.
Gebruik
Jachthond, die wild (voornamelijk korhoen, auerhoen en eekhoorn, maar ook wel eland of beer) opspoort, op stoot en door middel van z’n specifieke blaf de prooi op z’n plek houdt, zodat de jager z’n werk kan doen.
Aard
Zelfstandig, wel bereid tot samenwerking met de mens, maar wil tot op zekere hoogte z’n eigen gang kunnen gaan. Levendig en energiek, pittig en zelfbewust. Waaks en gereserveerd ten opzichte van vreemden, maar nooit kwaadaardig. Het gebruik van zijn stem is een wezenlijk onderdeel van zijn taak als jachthond – met andere woorden: hij kan goed blaffen.
Gezondheid
Patella Luxatie en Epilepsie zijn voorkomende gezondheidsproblemen.
Algemeen voorkomen
De Finse Spits is een bijna vierkant gebouwde, droge, stevige hond, die opvallend goed opgericht is.
Hoofd: middelgroot, droog, enigszins gewelfd voorhoofd, hellende maar duidelijke voorhoofdsaanzet, iets uitgesproken wangen. Smalle droge neus, zwarte neusspiegel.
Ogen: middelgroot, amandelvormig, donker, met levendige uitdrukking.
Oren: vrij klein, spits, zeer beweegllijk, bekleed met fijn haar.
Gebit: schaargebit.
Hals: gespierd. Lijkt door de dikke vacht kort bij reuen, langer bij teven.
Lichaam: recht, sterke rug, diepe borstkas, enigszins opgetrokken buiklijn.
Ledematen: vrij sterke botten, betrekkelijk steile schouders, rechte voorbenen. Stevige achterbenen, matige hoeking, evenwijdig.
Voeten: vast en rond.
Staart: krult sterk vanaf de aanzet in een boog naar voren-beneden-achteren, en wordt tegen de dijbenen aangedrukt met de punt van de staart tegen het midden van het dijbeen. Gestrekt reikt hij tot het spronggewricht.
Vacht: kort en op het hoof en de benen aanliggend, maar niet op de achterkant van de benen. Op het lichaam vrij lang, iets rechtop en naar buiten staand. Stijver haar in de nek en op de rug. Het stijve haar op de schouders is aanzienlijk langer en grover, met name bij reuen. Aan de achterkant van de dijbenen en op de staart is het haar lang en dik. Korte, zachte, dikke en lichte ondervacht.
Kleur: op de rug bruinrood of geelbruin, heldere kleur, levendig. Lichter aan de binnenkant van de oren en op de wangen, kin, borst, buik, binnenkant van de benen en de achterkant van de dijbenen alsmede op de staart.
Schofthoogte: reu 47 cm, teef 42 cm. Een afwijking van ± 3 cm naar boven of naar beneden is toegestaan.